De eerste etappe
trots op ons
bloed, zweet, tranen en stilte
Ik draai het sleuteltje van onze splinternieuwe motor om in het contact en kijk Tim vol verwachting aan. We zijn bloednerveus want na 10 maanden bloed, zweet en tranen op de jachtwerf is nu Het Grote Moment aangebroken. “Zal ik?”, vraag ik minstens zo onzeker als enthousiast. Tim knikt twijfelend. Op hoop van zegen. Zodra de banden van de kraan op veilige diepte zijn, geef ik gas. Eigenlijk geef ik helemaal geen gas, want onze nieuwe aandrijving is elektrisch. Ik duw het gashendeltje naar voren. “Ga maar!”, hoor ik luid en duidelijk vanaf het voordek. “Hij staat al in z’n vooruit”, glimlach ik terug. “Verrek”. Verder blijft het stil. We varen en het blijft stil.
Wat we nu voelen is lastig in woorden te vatten. Bijna een jaar spendeerden we meer tijd op de jachtwerf dan thuis. Onderweg maakten we lijstjes, belden we met talloze hulplijnen en herzagen we keer op keer de begroting. Thuis lagen we wakker van alle onvoorziene problemen. Maar nu varen we en is het stil. Ik kan wel janken van blijdschap. Het is ons gelukt, we hebben het geflikt.
Het moet ongeveer twaalf maanden eerder geweest zijn, dat we besloten dat onze Oyster 39 elektrisch zou worden. “Ik denk dat we het zelf wel kunnen”, probeert Tim me gerust te stellen, wanneer ik mijn scepsis over de haalbaarheid van ons plan uit. Want hoe werkt dat in vredesnaam, zo’n elektrische ombouw? Ik ben zelf op zich niet onhandig, maar van elektrotechniek heb ik geen kaas gegeten. Tim heeft gouden handen, maar ook hij zal zich toch echt nog stevig moeten gaan inlezen in de wereld van voltages, watts en amperages. “Ik zou niet weten waar ik zou moeten beginnen”, zucht ik. “Gewoon, bij het begin”, antwoordt Tim. En zo geschiedde.
vertrekken valt niet mee
“Wil je deze zelf niet houden? Echt zonde om weg te doen, best handig om aan boord te hebben misschien”. Ik sta met mijn hoofd ondersteboven in een verhuisdoos die al twee verhuizingen ongeopend in de opslag is blijven staan, en vang flarden op van het gesprek dat Tim ondertussen voert met een van de bezoekers van onze weggeefwinkel. We zijn inmiddels bezig met de derde schiftingsronde, waarbij enkel nog prima bruikbare spullen over zijn. Spullen die we -als we er plek voor zouden hebben- inderdaad best zouden willen bewaren. Maar de ruimte aan boord is beperkt, dus maakt elke ‘wil je deze zelf niet houden’ ons alleen maar radicaler.
Want terwijl wij dachten dat we het ergste wel gehad hadden -onze barre kluswinter nog vers in het geheugen- blijkt nu dat het nog best lastig is om een half mensenleven door je handen te laten gaan. Het ene na het andere troepje passeert de revue, maar minstens even vaak sta ik met tranen in mijn ogen herinneringen op te halen. “Kijk nou wat voor een bakvissen we waren vroeger”, app ik een foto van een gevonden schoolschrift naar een vriendin die ik al veel te lang niet gesproken heb. We spreken af en pakken het contact op, daar waar we gebleven waren. Terwijl we ons tweede glas wijn bestellen, vraag ik me af waarom ik ook al weer weg wil, terwijl ik het hier zo fijn heb. Het lijkt ook wel of mijn contact met de mensen om me heen intensiveert, juist nu ons vertrek nadert. Logisch wel misschien, want in plaats van één groot afscheidsfeest wil ik graag met iedereen nog een laatste keer afspreken. Ik kan best een beetje een kluizenaar zijn af en toe, dus de intensiteit van deze plotselinge sociale explosie overvalt me soms.
Maar bovenal voel ik me dankbaar, dat ik zulke fijne vrienden heb mogen verzamelen. Dankbaar voor hun vriendschap en tegelijkertijd verdrietig dat er zo veel belangrijke momenten zullen komen, die ik zal gaan missen. In gedachten probeer ik mezelf ervan te overtuigen dat deze relaties wel tegen een stootje kunnen. Ik spreek mezelf bemoedigend toe, dat het ook heel mooi kan zijn om samen weer nieuwe vormen te vinden. Dat ik ernaar uit mag kijken om de mensen waar ik van hou, uit te nodigen op plekken waar ik hopelijk ook van zal gaan houden. Ik doe echt mijn best, en geloof ook wel dat er waarheid in zit. Maar vandaag zie ik het nog even niet.
Vandaag is het gewoon klote, om al dit moois achter te laten.
Een goed begin is het halve werk
En dan is het zo ver. We gooien de trossen los en maken ons op voor een tocht die een slordige 53 uur zal duren. Ruim drie jaar hebben we toegewerkt naar dit moment. Vaak samen, maar nog veel vaker dankbaar leunend op de schouders van onze familie en vrienden. We varen tussen de havenhoofden van ons geliefde Scheveningen door en kijken elkaar aan. Vanaf nu zullen we het samen moeten zien te rooien. Mijn blik gaat naar de horizon. Ik hoop maar dat we er goed aan doen, om te vertrekken en alles achter te laten.
vanaf nu zijn we op elkaar aangewezen
Eén prachtige en één pittige nachtshift later, laten we ons anker vallen in de ‘petit rade’ vlak voor de haven van Cherbourg. We vallen allebei als een blok in slaap en hebben bijna het klokje rond geslapen, als we wakker worden van gerommel aan stuurboord.
Ik trek gauw een shirt aan en met mijn broek nog in m’n handen steek ik mn hoofd boven het dek uit. Vier paar ogen kijken me verwachtingsvol aan vanuit een indrukwekkend grote RIB; ‘Bonjour! French Coastguard’. Ook goedemorgen! Ik vraag of ze aan boord willen komen (yes please) en of het goed is als ik dan eerst even een broek aan trek (yes please) en of ze koffie willen (no thank you).
Terwijl ik me toonbaar maak, komt Tim ook tevoorschijn en wordt het kustwacht gevaarte aan ons bootje vast geknoopt. ‘Als dat maar goed gaat met het anker’ schiet nog even door mijn hoofd, want toen we ‘m gisteren lieten vallen was het allemaal wat krapjes op de ankerplaats en hebben we eigenlijk iets te weinig ketting gegeven voor de inmiddels aangetrokken wind en het gestegen waterpeil. Maar zo snel als ‘ie opkwam, zo snel verdwijnt deze gedachte ook weer naar de achtergrond. Er moeten namelijk papieren opgeduikeld worden en vragen worden beantwoord. Wie zijn we, waar komen we vandaan en hebben we onze geweren en drugs thuisgelaten?
Net als we denken alle vragen naar tevredenheid te hebben beantwoord, blijkt dat ze ook graag de proef op de som willen nemen. Twee man sterk komt ons steile trapje af geklauterd, de kajuit in. Het team splitst op en terwijl de eerste collega zich direct stort op alle hoekjes en gaatjes in onze voorpunt, duikt nummer twee de motorruimte in. Ze zijn duidelijk niet van plan zich te laten foppen, want alles wordt binnenstebuiten gekeerd. Lades met onderbroeken niet uitgezonderd. Ik probeer om de hilariteit van de situatie in te zien, maar dan hoor ik commotie aan dek. Onze achterbuurman staat op de boeg van zijn schip naar ons te roepen. Ons anker heeft het inderdaad niet gehouden en we drijven met een indrukwekkende snelheid zijn kant op. Ook dat nog.
Ik pak snel de sleutel van onze motor en een van de douanebeambten zit al achter het stuur van de RIB. Met verenigde krachten ontlasten we de ketting en terwijl ik naar de boeg wil lopen om het anker op te halen houdt Tim me tegen. ‘Wacht even, misschien moeten we even overleggen wat te doen’. Ik lees tussen de regels door dat het hem niet zo’n geweldig idee lijkt om hetzelfde kunstje nog eens uit te halen en er klinkt hoop in zijn stem dat het slepen van het anker er misschien voor gezorgd heeft dat onze Franse vrienden vervroegd zullen vertrekken. Niets is echter minder waar; een van de collega’s zal wel even een rondje varen terwijl wij het anker opnieuw uitgooien en daarna wordt het gevaarte gewoon weer opnieuw aan ons vastgeknoopt, zodat de werkzaamheden hervat kunnen worden. Juist.
Nadat ook de inhoud van onze scheepsapotheek minutieus is onderzocht en onze matrassen van het bed zijn geweest zodat ook in de vakken daaronder gekeken kon worden, wordt het sein veilig gegeven en mogen we met een bewijs van goed gedrag op zak aan onze dag beginnen. Normaal niet zo gauw uit het veld geslagen, zitten we nu toch allebei bevend als een rietje van onze koffie te nippen.